Een verbijsterende uitspraak van het gerechtshof Amsterdam

Hoofdverblijfplaats. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige niet bij de vader moet worden bepaald. De minderjarige, die 13 jaar oud is, heeft ernstige bezwaren tegen haar verblijf bij de vader. Zij heeft niet gevraagd om de situatie waarin zij door de echtscheiding van de ouders verzeild is geraakt, maar door de beëindiging van haar verblijf bij de moeder, bij wie zij sinds het uiteengaan van partijen heeft verbleven en bij wie zij zich naar haar zeggen veilig voelt, wordt wel het uiterste van haar gevergd. Het hof acht dit niet in het belang van de minderjarige, hoezeer zij ook is gebaat bij onbelast contact met beide ouders en andere manieren om dit te bewerkstelligen vruchteloos zijn gebleken. Bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader zal naar verwachting ook niet leiden tot het daarmee beoogde doel, te weten onbelast contact met beide ouders

Bron: LinkedIn Mieke Krol

ECLI_NL_GHAMS_2022_1164

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19-04-2022
Datum publicatie
26-04-2022
Zaaknummer
200.304.163/01 en 200.304.163/02
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2021:9564
Rechtsgebieden
Personen- en familierecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Beschikking
Inhoudsindicatie

Hoofdverblijfplaats. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige niet bij de vader moet worden bepaald. De minderjarige, die 13 jaar oud is, heeft ernstige bezwaren tegen haar verblijf bij de vader. Zij heeft niet gevraagd om de situatie waarin zij door de echtscheiding van de ouders verzeild is geraakt, maar door de beëindiging van haar verblijf bij de moeder, bij wie zij sinds het uiteengaan van partijen heeft verbleven en bij wie zij zich naar haar zeggen veilig voelt, wordt wel het uiterste van haar gevergd. Het hof acht dit niet in het belang van de minderjarige, hoezeer zij ook is gebaat bij onbelast contact met beide ouders en andere manieren om dit te bewerkstelligen vruchteloos zijn gebleken. Bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader zal naar verwachting ook niet leiden tot het daarmee beoogde doel, te weten onbelast contact met beide ouders’.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Zaaknummers: 200.304.163/01 en 200.304.163/02

Zaak- / rekestnummer rechtbank: C/15/284526 / FA RK 19-617

Beschikking van de meervoudige kamer van 19 april 2022 in de zaak van

[de moeder] ,

wonende te [plaats ] ,

verzoekster in hoger beroep,

verzoekster in het incident,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn,

en

[de vader] ,

wonende te [plaats ] ,

verweerder in hoger beroep,

verweerder in het incident,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. Y.A.R. Seen te Enkhuizen.

Als belanghebbende is aangemerkt:

– de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).

Als informant is aangemerkt:

– de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).

In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

gevestigd te Den Haag,

locatie Haarlem,

hierna te noemen: de raad.

Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) (hierna: de rechtbank) van 29 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

Het geding in hoger beroep

2.1De moeder is op 17 december 2021 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van de rechtbank van 29 oktober 2021 (zaak met zaaknummer: 200.304.163/01, hierna ook: de hoofdzaak). Zij heeft daarbij ook verzocht om de werking van genoemde beschikking van de rechtbank te schorsen (200.304.163/02, hierna ook: het incident).

2.2De vader heeft op 14 februari 2022 een verweerschrift ingediend. In zijn verweerschrift heeft hij ook verweer gevoerd tegen het schorsingsverzoek.

2.3Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

– een brief van de zijde van de GI van 11 februari 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;

– een journaalbericht van de zijde van de vader van 30 maart 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.

2.4De voorzitter heeft op 25 maart 2022 met [minderjarige] gesproken, in het bijzijn van de griffier. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter een samenvatting van de inhoud van dit gesprek gegeven.

2.5De mondelinge behandeling heeft op 8 april 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

– de moeder, bijgestaan door mr. A. van Westen, advocaat te Hoorn en waarnemend voor mr. Deijkers;

– de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

– de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;

– de raad, vertegenwoordigd door de heer W. Daalderop.

De feiten

De vader en de moeder (hierna ook: de ouders) zijn [in] 2002 met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk is [minderjarige] geboren, [in] 2009 te [plaats ] . Zij hebben ook een zoon, [jongmeerderjarige ] , die inmiddels meerderjarig is.

Bij beschikking van de rechtbank van 12 februari 2020 in deze zaak is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 19 mei 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .

[minderjarige] staat sinds 1 augustus 2019 onder toezicht van de GI.

De omvang van het geschil

4.1Bij de bestreden beschikking is (onder meer) de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] met ingang van 28 december 2021 bij de vader bepaald. Daarbij is een zorgregeling vastgesteld, die inhoudt dat [minderjarige] en de moeder na afloop van de kerstvakantie van 2021 wekelijks een begeleid face-to-face contact hebben onder regie van en met nadere invulling door de GI. Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.2

De moeder verzoekt in de hoofdzaak, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre en uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder zal houden, waarbij het contactherstel met de vader zal worden begeleid door [X] en voor zover hij niet meer werkzaam is bij de Omring of dit niet wil doen, door een andere medewerker waaraan de eis wordt gesteld dat die wel het vertrouwen heeft van [minderjarige] en haar tempo in het herstel van contact met de vader respecteert en dat voorts een kindbehartiger, dan wel een bijzondere curator voor [minderjarige] wordt aangesteld.

De moeder verzoekt in het incident de werking van de bestreden beschikking op het punt van het hoofdverblijf van [minderjarige] te schorsen totdat, naar het hof begrijpt, in de hoofdzaak een beslissing is genomen.

4.3

De vader verzoekt in de hoofdzaak de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel haar verzoek af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van de procedure. Tevens verzoekt hij het hof ambtshalve dwangsommen te verbinden aan de nakoming van de bestreden beschikking.

De vader verzoekt in het incident de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar schorsingsverzoek, dan wel het verzoek tot schorsing af te wijzen.

De motivering van de beslissing

5.1

Het gaat in hoger beroep om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . Het hof moet daarover een zodanige beslissing nemen als hem in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt (artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek).

De vader wil dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem worden bepaald, zodat het contact tussen hem en [minderjarige] kan worden hersteld. Volgens de moeder moet de hoofdverblijfplaats bij haar zijn en moet het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader worden begeleid op een wijze zoals zij in haar beroepschrift heeft verzocht. De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de beslissing over de hoofdverblijfplaats aan te houden en de werking van de bestreden beschikking intussen te schorsen, zodat Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding (IAG) kan worden ingezet. .

De standpunten van de ouders zullen hierna, waar nodig, verder worden besproken.

5.2

Uit de stukken en ter zitting in hoger beroep blijkt het volgende. In de zomer van 2018 is tussen de ouders de beslissing gevallen om te gaan scheiden. Zij zijn vervolgens nog ongeveer een jaar met [minderjarige] en [jongmeerderjarige ] in de voormalig echtelijke woning blijven wonen. In dat jaar is de situatie binnen het gezin geëscaleerd. De moeder woonde met [minderjarige] op zolder die voorzien was van een slot. Na inschakeling van hulpverlening is [minderjarige] in augustus 2019 onder toezicht gesteld van de GI. Omstreeks die tijd is de moeder met [minderjarige] verhuisd naar een eigen woning. De vader is met [jongmeerderjarige ] in de voormalig echtelijke woning blijven wonen. De GI heeft de moeder in oktober 2019 een schriftelijke aanwijzing gegeven om – kort samengevat – mee te werken aan hulpverlening van de GI voor [minderjarige] en haarzelf teneinde het contact tussen [minderjarige] en de vader te herstellen. De kinderrechter in de rechtbank heeft die aanwijzing in juni 2020 grotendeels bekrachtigd.

De raad heeft op de verzoek van de rechtbank diverse rapporten uitgebracht met advies over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de omgang tussen [minderjarige] en de vader. De raad heeft de rechtbank eerst bij herhaling geadviseerd de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de omgang aan te houden in afwachting van het verloop van de hulpverlening met betrekking tot het herstel van het contact tussen [minderjarige] en de vader. Toen herstel van de omgang ondanks de inzet van hulpverlening uitbleef, heeft de raad de rechtbank geadviseerd de hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen en – kort gezegd – een omgangsregeling vast te stellen tussen [minderjarige] en de moeder onder regie van de GI, die rechtdoet aan [minderjarige] en waarbij zij uiteindelijk kan aarden bij beide ouders.

De rechtbank heeft in haar uitvoerig gemotiveerde beschikking het advies van de raad na afweging van alle omstandigheden en risico’s gevolgd, omdat de rechtbank onbelast contact van [minderjarige] met haar beide ouders in haar belang noodzakelijk achtte en de opvoedsituatie bij de vader de meeste kans bood om dit te bereiken.

5.3

Anders dan de rechtbank had bepaald, heeft de moeder [minderjarige] op het door de rechtbank bepaalde tijdstip niet naar de vader gebracht. De GI heeft de moeder op 10 januari 2022 een schriftelijke aanwijzing gegeven om zich aan de bestreden beschikking te houden en [minderjarige] op 14 januari 2022 naar de vader te brengen. De kinderrechter in de rechtbank heeft deze aanwijzing op 11 februari 2022 bekrachtigd en de moeder met ingang van 25 februari 2022 een dwangsom opgelegd voor iedere dag dat zij (een onderdeel van) de schriftelijke aanwijzing niet nakomt totdat een maximum van € 20.000,- is bereikt.

De moeder heeft [minderjarige] op 25 februari 2022 naar de vader gebracht, maar [minderjarige] is toen weggelopen. Om dezelfde reden is een poging tot overdracht van [minderjarige] aan de vader op 28 februari 2022 gestrand. Die poging heeft geleid tot aangifte van de vader tegen de opa van [minderjarige] (moederszijde) en een andere persoon (Gerrit), die daarbij tevens betrokken waren, en tot aangifte van [minderjarige] tegen de vader. Bij een door de GI op 3 maart 2022 georganiseerd contactmoment met de vader weigerde [minderjarige] uit de auto te stappen. Bij een door de GI op 4 maart 2022 georganiseerd contactmoment zijn de moeder en [minderjarige] niet verschenen. Een poging op 11 maart 2022 om [minderjarige] naar vader te laten gaan mislukte, omdat [minderjarige] in de auto bleef zitten. Bemiddeling door de Gemeente is vervolgens geprobeerd, maar gestaakt omdat de moeder daarin geen meerwaarde zag.

[minderjarige] verblijft sinds 25 februari 2022 bij haar grootouders (mz). Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de GI de dwangsommen om die reden niet zal innen, ook omdat de moeder [minderjarige] op 25 februari 2022 naar de vader heeft gebracht.

5.4In het gesprek met de voorzitter op 25 maart 2022 heeft [minderjarige] grote weerstand laten zien tegen de vader. Ze wil niet bij hem wonen en wijst iedere vorm van contact met hem af. Met name verwijt zij de vader dat hij teveel drinkt. Het hof twijfelt er niet aan dat haar verklaring, bezien vanuit haar perspectief, oprecht is. Wel valt op dat haar beeld van de vader erg eenzijdig en uitsluitend negatief is; positieve herinneringen aan de vader heeft zij niet. Het hof acht dit uitermate zorgelijk. Het hof houdt er rekening mee dat de afwijzende houding van [minderjarige] ten opzichte van de vader mede verband houdt met de zeer slechte verstandhouding tussen de ouders, waardoor bij haar geen ruimte bestaat voor herstel van contact met de vader. De ouders hebben geen contact met elkaar, staan lijnrecht tegenover elkaar en leggen ieder de oorzaak van het contactverlies tussen [minderjarige] en de vader volledig bij de ander. De vader verwijt de moeder dat zij [minderjarige] bij hem weghoudt en haar ten onrechte een negatief beeld van hem voorhoudt, de moeder stelt dat [minderjarige] de vader door diens eigen gedrag tegenover haar en [minderjarige] en drankmisbruik niet meer wil zien. Evenals de rechtbank ziet het hof hierin een duidelijke aanwijzing dat [minderjarige] meer dan klem zit tussen de ouders en dat haar afwijzende houding voortkomt uit een ernstig loyaliteitsconflict als gevolg van de echtscheiding. Het hof constateert dat de situatie sinds het uiteengaan van de ouders in augustus 2019 alleen maar is verergerd en dat de afwijzende houding van [minderjarige] steeds meer is verhard. Uit de stukken en ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vader bereid was en is om met hulpverlening deze situatie te verbeteren, maar de moeder niet, althans alleen op haar voorwaarden. Langdurige inzet van begeleiding door De Omring heeft niet tot contactherstel geleid en andere vormen van hulpverlening zijn niet van de grond gekomen, zoals de rechtbank terecht in de bestreden beschikking (onder 5.6) heeft geconcludeerd. De moeder verwijt dit de GI, maar het hof deelt die mening niet. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat zij het contact van [minderjarige] met de vader niet tegenhoudt en contactherstel onderschrijft, maar alles wijst erop dat zij niet in staat is [minderjarige] emotioneel toestemming te geven voor contact met de vader en haar de ruimte te geven daarin haar eigen keuzes te maken. Voldoende aannemelijk is dat haar gebrek aan vertrouwen in de hulpverlening en in de vader, haar hechte relatie met [minderjarige] en haar onvermogen om het zelfbepalende gedrag van [minderjarige] te begrenzen, daaraan in de weg staan. Hetgeen de moeder daartegen heeft ingebracht, is niet voldoende om anders te oordelen. Het hof onderschrijft wat de rechtbank daarover in de bestreden beschikking (onder 5.7) heeft overwogen.

5.5Het voorgaande leidt het hof echter, anders dan de rechtbank, niet tot het oordeel dat de hoofdverblijfplaats bij de vader moet worden bepaald. Voor ogen moet worden gehouden dat [minderjarige] 13 jaar oud is en ernstige bezwaren heeft tegen haar verblijf bij de vader. [minderjarige] heeft niet gevraagd om de situatie waarin zij door de echtscheiding van de ouders verzeild is geraakt, maar door de beëindiging van haar verblijf bij de moeder, bij wie zij sinds het uiteengaan van partijen heeft verbleven en bij wie zij zich naar haar zeggen veilig voelt, wordt wel het uiterste van haar gevergd. Het hof acht dit niet in het belang van [minderjarige] , hoezeer zij ook is gebaat bij onbelast contact met beide ouders en andere manieren om dit te bewerkstelligen vruchteloos zijn gebleken. Temeer als wordt gelet op de gebeurtenissen die zich na de bestreden beschikking hebben voorgedaan met betrekking tot de overdracht van [minderjarige] , moet worden geconcludeerd dat bepaling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader naar verwachting evenmin zal leiden tot het daarmee beoogde doel, te weten onbelast contact met beide ouders. Ter zitting in hoger beroep is ook gebleken dat alle betrokkenen dat laatste onderschrijven.

5.6

Het hof zal, gelet op het voorgaande, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] overeenkomstig haar wens bij de moeder bepalen. Afgezien van de (grote) zorgen over het uitblijven van contactherstel tussen [minderjarige] en de vader, is momenteel niet gebleken van dusdanig grote zorgen in de thuissituatie van [minderjarige] bij de moeder dat het belang van [minderjarige] zich daartegen verzet. Tijdens het gesprek met [minderjarige] en ter zitting in hoger beroep is bovendien gebleken dat het – over het algemeen – goed gaat met [minderjarige] op school.

De beslissing over de hoofdverblijfplaats zal, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.7Het hof zal daarbij tevens bepalen dat contactherstel tussen [minderjarige] en de vader onder regie van en met nadere invulling door de GI zal plaatsvinden. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de GI zoveel mogelijk de hulpverlening zal inzetten die [minderjarige] vertrouwen heeft en rekening houdt met haar tempo. Voor hetgeen de moeder op dit punt verder nog heeft verzocht, is naar het oordeel van het hof geen plaats. Gebleken is dat [minderjarige] inmiddels wekelijks gesprekken voert met een kindbehartiger, wat volgens de moeder goed gaat en haar rust geeft. Essentieel is echter dat beide ouders ook hulp aanvaarden teneinde contactherstel tussen [minderjarige] en de vader en onbelast contact met beide ouders voor haar mogelijk te maken. Als gezegd, is de vader daartoe bereid, maar de moeder niet. Zij hoopt dat in de gesprekken tussen [minderjarige] en de kindbehartiger stappen zullen worden genomen, maar zelf wil zij alleen maar rust, zo heeft zij ter zitting in hoger beroep meegedeeld. Evident is echter dat juist ook voor de moeder hulpverlening noodzakelijk is, gelet op wat hiervoor onder 5.4 is overwogen. Het hof doet dan ook met klem een beroep op de moeder om haar verantwoordelijkheid als ouder te nemen en zich in het belang van [minderjarige] open te stellen voor hulpverlening en daaraan mee te werken teneinde onbelast contact met beide ouders mogelijk te maken. Dit om de (ernstige) nadelige gevolgen voor [minderjarige] van contactverlies met de vader in de toekomst te voorkomen of in elk geval te verminderen.

5.8Gelet op de te nemen beslissing in de hoofdzaak heeft de moeder geen belang meer bij een beslissing op haar verzoek in het incident.

5.9Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het hof:

in de hoofdzaak:

vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

bepaalt de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder;

bepaalt dat het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader zal plaatsvinden onder regie van en met nadere invulling door de GI;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;

in het incident:

wijst het verzoek af.

Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. J Kloosterhuis en
mr. P. J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op
19 april 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.

 

Gerelateerde Artikelen

Wetenschappelijk rapport werkelijkheidsvinding

Werkelijkheidsvinding voor rechters bij  jeugdbeschermingszaken Recente wetenschappelijke inzichten voor rechters, beleidsmakers en de jeugdbescherming   Rapport Mei 2021 Wetenschappelijke feitenverzameling jegens zorg voor jeugd AdoptieZaken & Familierecht …